zondag 16 juni 2013

Wezel in Menen/Bissegem

Soort: Wezel 
Plaats: Menen/Bissegem - Leievallei 
Fotograaf: Gevaert Y.


De wezel is de kleinste vertegenwoordiger van onze marterachtigen, en is bij het bredere publiek vooral bekend als ‘muishond’ en in de praktijk als de ‘rennende sigaar’ die plotseling de weg oversteekt. Mannetjes hebben een kop-romplengte van 15-24 cm en wegen 65-150 g; bij vrouwtjes is dit amper 13-21 cm en 40-85 g. De staart is kort (3-6 cm). Het zijn bijzonder slanke, langgerekte en lenige dieren met korte pootjes. Ze zijn in staat door te dringen in kleine holen en gangen, waarbij de vrouwtjes zelfs zonder probleem op jacht kunnen in muizenholen. De vacht is tweekleurig, met vaalbruine rugzijde en witte buikzijde. De scheidingslijn is onregelmatig, met ter hoogte van de kin aan weerszijden meestal zelfs een afzonderlijk klein bruin vlekje. De staart is uniform bruinkleurig. Om een beter beeld te hebben van hun omgeving, gaan wezels regelmatig rechtop zitten op de achterpoten en met gestrekt lichaam, het zogenaamde ‘kegelen’.

Wezels zijn niet speciaal gebonden aan welbepaalde biotooptypes en kunnen dan ook zowat overal voorkomen waar hun hoofdvoedsel - woelmuizen - aanwezig is. Wegens hun geringe lichaamsgrootte en hun overeenkomstig kleinere leefgebieden hebben zij minder nood aan een biotoop op ‘landschapsniveau’ dan hun grotere familieleden. Zelfs kale grasland- en akkercomplexen kunnen voldoen, mits voldoende microstructuur (perceelsranden,muizengangen, ...) aanwezig is. Dit neemt niet weg dat gevarieerde landschappen met behoorlijk wat macrostructuur in het algemeen wel meer mogelijkheden bieden tot de uitbouw van grotere populaties.

Wezels zijn volledig carnivoor, met een uitgesproken specialisatie op woelmuizen. Andere voedselbronnen bestaan uit jonge konijnen, ware muizen, kleine vogels en eieren, kikkers en insecten. De sterke specialisatie maakt dat wezels noodgedwongen de populatieschommelingen van de kleine knaagdieren volgen. Verdwijnen de muizen, dan verdwijnt ook de wezel. Omgekeerd kunnen zij ook heel snel aansluiten op de kolonisatie van nieuwe terreinen (braaklegging, opspuitingen, ...) door kleine knaagdieren.

Wezels stellen weinig specifieke eisen aan de aard van hun verblijfplaatsen. Dankzij de geringe vereisten inzake afmetingen is er veelal een overvloed aan verblijfplaatsen aanwezig in allerlei hoedanigheden. Het kan daarbij gaan om takkenbossen, houtstapels of andere hoopjes groenafval, steenhopen, uitgebrokkelde muren of andere bouwwerken, allerhande natuurlijke holen en holtes (knaagdiergangen, onder boomwortels, ...), hooi- en strostapelingen, ...

Wegens de geringe lichaamsgrootte en de hoge stofwisseling dienen de schuilplaatsen wel goed geïsoleerd te zijn om het warmteverlies te beperken. In de nestholte wordt dan ook actief materiaal aangebracht, zoals veren en stukjes vacht (prooiresten), maar soms ook wat droog plantenmateriaal of zwerfafval (papieren zakdoekjes, reepjes plastic, ...), zoals bleek uit een verkennend experiment met kunstmatige schuilplaatsen (nestkasten). In de nabijheid van dergelijke vaste schuilplaatsen wordt ook een latrine aangelegd.

Wezels vertonen de typische sociale organisatie van roofdieren, waarbij het grotere territorium van het mannetje dat van enkele vrouwtjes overlapt. De dieren zelf leven in principe solitair, behalve in de paartijd en in de periode dat de wat grotere jongen samen met hun moeder op jacht gaan. De grootte van de territoria kan sterk uiteenlopen en hangt rechtstreeks af van het hoofdvoedselaanbod, dus de muizenstand. Bij mannetjes gaat dit van 1 tot 25 ha, bij de vrouwtjes van 1 tot 7 ha. Samen met de wisselingen in het voedselaanbod kunnen de dichtheden eveneens zeer sterk schommelen (1-100 dieren/100 ha).
Omwille van het relatief hoge metabolisme zijn wezels zowat de hele dag actief, en gaan, met tussenpozen, zowel overdag als ’s nachts op jacht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten